Hoofstuk 1
Elvira
Ze wist nog precies wanneer het was geweest, hun eerste ontmoeting. Ze was op pad gegaan die ochtend, op één van haar zoektochten, zoals ze het noemde. Maar er was iets mis gegaan, ze was gestruikeld op de hoek bij de Wethouder Alferinkweg. Gewoon gestruikeld, zoals iedereen wel eens overkomt. Haar knie raakte de stoeprand. Ze kwam zo snel mogelijk overeind, maar het was te laat. Een slungelige tiener schoot haar te hulp. Met een afwerend gebaar wilde ze doorlopen, maar hij stond daar maar en versperde haar de weg. Hij keek haar met zijn bruine herteogen verveeld aan en zei toen: “Gaat het wel mevrouw, heeft u zich bezeerd?” “Nee hoor,” had ze geërgerd geantwoord, “als ik nou mijn naaldhak gebroken had ofzo, dan had het me nog aan een leuk filmfragment kunnen herinneren maar dit was gewoon een onhandige actie! Alleen schade aan mijn imago dus…..” Toen ze verder wilde lopen merkte ze echter, dat haar linkerknie pijn deed. Ze kon beter teruggaan, ze was nog niet ver van huis. Ze moest de tocht afbreken en haar knie rust gunnen. Maar die jongen, wat zou die van haar vinden als ze nu ineens omkeerde en mank liep? Ze moest het erop wagen. “Dag” zei ze dus monter en draaide zich om. “Zal ik toch maar even met u meelopen?” klonk het wat aarzelend. Ze had haar schouders opgehaald en mompelde “och…”, waarna hij bleef staan, vervolgens toch naast haar kwam lopen en zijn rechterarm aanbood. Zo liepen ze samen. Hij zei niet veel, zij ook niet. Maar ze probeerde het wel. “Woon je hier ook in de buurt?” had ze gevraagd. “Ja” had hij simpelweg geantwoord. “Moet je niet naar school?” “Nee.” Bij haar woonboot aangekomen vroeg ze hem niet even binnen te komen. Ze was te blij dat ze er was.
De volgende dag kwam ze hem alweer tegen, nu in de supermarkt. Ze stond met haar leesbril op de verpakking van een zak soep te ontcijferen. Of het beter ging met haar knie. “Ja hoor, niks aan de hand. Hoe heet je eigenlijk?” “Storm…” had hij echt gezegd. “Hm…, nou bedankt nog voor gisteren, Storm. Ik heet Elvira, ” antwoordde ze voordat ze iets te vlug wegliep. Daarna had ze hem maanden niet meer gezien. Tot vorige week.
Ze was vorige week, na een tijdje binnen zitten, weer eens op pad gegaan voor een zoektocht. Ze had een rugzakje uit de kast gehaald en er wat spullen voor onderweg in gedaan. De map met kaarten, water, een boek, haar telefoon, een appel en een trommel met wat boterhammen. Het was mooi weer geweest en ze ging vol goede moed op weg. Ze wist dat ze niet moest verwachten iets te vinden vandaag, gewoon genieten van het zoeken en wie weet…..Ze had dit keer geen route uitgestippeld, ze had zin om te improviseren, op haar gevoel af te gaan! Dus liep ze in haar wat trage zoektocht-tempo door de straten. Ze had haar hoofd er niet echt bij, ze dacht aan gisteren, aan haar bezoek aan Frits. Hij had een slechte dag gehad. Ze moest zichzelf steeds bij de les houden en zich weer op haar omgeving focussen. Naar de grond kijken zonder dat het opviel, haar ogen zoekend. Heel soms gebeurde het wel, dat ze een bekende niet op tijd zag aankomen. Maar naarmate de tijd verstreken was, was ze beter geworden in onopvallend zoeken. Ze wist inmiddels ook, dat als ze haar hoofd vol gedachten had, ze nooit iets vond, dan lette ze niet goed op. Het vroeg een speciaal soort concentratie. Daarom wist ze zich de momenten dat ze haar twee sleutels gevonden had nog zo goed te herinneren. Ze had een bepaalde alertheid ervaren, die ze nu steeds opzocht.
Ze liep graag door de kleine straatjes als de stokrozen bloeiden. Het fijnst vond ze het, als ze ergens de hoek om ging en geen mensen zag in de straat. De hele stoep leeg. Geen tegenliggers met kinderwagens, honden of fietsen. Veel straten zijn smal en er staan best veel auto’s, dus tegenliggers kon je niet negeren. Je moest wel contact maken, even glimlachen, iemand laten passeren, allemaal dingen die haar uit die concentratie haalden. Gedachtes zorgden er ook voor dat ze te snel liep. Maar ze kon ook niet te langzaam lopen, dat zou opvallen. Toch nog een voordeel van ouder worden…
En toen liep ze dus vorige week de Cliviastraat in en zag ze het. Dacht ze. Naast het opstapje voor nummer 47, precies in het hoekje rechts. Er stond een paardenbloem. Het was moeilijk rustig te blijven en niet teveel te verwachten. Hoe vaak had ze gedacht iets te hebben gevonden en werd ze teleurgesteld? Wel honderd keer? Ze liep nonchalant achtig verder. De zon scheen in de straat en ze kneep haar ogen een beetje dicht. Ze was op zo’n twintig meter afstand, schatte ze. Ineens had ze haar focus terug. Toen ze dichterbij kwam en nog eens opkeek, zag ze hèm zitten op het stoepje, zijn schoen vlak boven de paardenbloem. Hè? Was hij uit het huis gekomen? “Hm…., Storm.”
“De vrouw met de zere knie. Elvira? Wat zoekt u hier?”
“Tja…..iets. Van vroeger, maar misschien juist van later, ja of nu. Eh…niets bijzonders hoor, ik wandel gewoon graag door de buurt. Ik woon hier al zo lang.” Het was moeilijk naar de jongen te kijken en niet naar het hoekje. Toen ging hij ook nog verzitten en zag ze niks meer.
“Oh. Mijn vriend woont hier. Ik wacht op hem. Hij is weer eens te laat.”
“Dus er is niemand thuis?”
“Nee. We hadden om twee uur afgesproken maar Lars is vaak te laat. Ik vergeet dat alleen steeds.”
“Soms is zo’n verschil in gewoonte zeer irritant in een vriendschap. Maar je kunt het ook zien als een manier om te blijven oefenen je in anderen te verplaatsen. En je eigen gedragingen te onderzoeken. Een beetje zelfkennis kan nuttig zijn.”
“U bedoelt dat het me meer irriteert dat ik vergeet dat hij altijd te laat is, dan dat het me ergert dát hij te laat is.”
“Dat. En denk je dat het persoonlijk bedoeld is of komt hij bij iedereen te laat? Of, kun je tegen hem zeggen dat het je stoort?”
“Ok, ik snap het. Nou ja, hij zal zo wel komen.”
“Mag ik even naast je komen zitten, ik ben een beetje moe van het gewandel.”
“Oh ja, natuurlijk, gaat u maar zitten hoor” zei hij terwijl hij opstond en aan de linkerkant tegen een fiets aan ging staan.
Ze ging snel aan de rechterkant van het stoepje zitten, zodat ze gelijk terwijl ze ging zitten in het hoekje kon kijken. Ze zag er niets meer. Ze duwde behoedzaam de paardenbloem opzij met haar voet, niets. Toch wel teleurgesteld door de uitgestelde niet-ontdekking, liet ze haar schouders wat zakken. Ze pakte het flesje water uit haar rugzakje en dronk een paar slokken, niet omdat ze dorst had, maar omdat ze even niet wist wat anders te doen. Ze zag de appel in haar tas en bood hem Storm aan: “Wil jij een appel? Ik hoef hem niet.”
“Nee dank u hoor”
“Hou toch eens op met dat ge-u! Ik ben je oma niet. En nu ook geen onbekende meer, dus ik heet gewoon Elvira en je zegt je.” Het was eruit gefloept. Ze schrok er van. Maar Storm kon er wel om lachen.
“Ok, Elvira. Je bent best ver van je woonboot, weet je de weg terug nog wel?”
“Jongeman, ik liep al door deze buurt toen jij nog niet eens een idee was! Natuurlijk weet ik de weg terug! Ik ken deze buurt als mijn broekzak,” had ze gezegd terwijl ze aanstalten maakte om op te staan. Storm pakte zijn telefoon uit zijn zak en keek ernaar. Zo stonden ze even in stilte. Elvira keek nog een keer naar het hoekje waar niets was, geen glimp van een sleutel. Hoe kon dat toch? Begon ze echt dingen te zien die er niet waren? Het moet de zon zijn geweest, een soort weerspiegeling, dat moest het zijn. Ze liep terug om van een afstand opnieuw te kijken of ze die weerspiegeling dan weer zou zien. Niets.
“Lars komt niet, appt hij net.”
“Oh, das mooi van hem, dat hij dat even laat weten, nietwaar?”
“Hm, nou ja….” Hij had zijn fiets gepakt en was langs haar heen weg gefietst. “Tot ziens maar weer, Elvira. Niet vallen hè.”
“Ja tot ziens, ik ben hier nog wel even aan de wandel, en ik heb niet de gewoonte regelmatig te vallen, jongeman!”
Twee dagen later, op donderdagmiddag, had hij voor haar deur gestaan, met Lars. Of ze even binnen mochten komen. Ze hadden een opdracht van school, een buurtonderzoek. Ze waren net een komisch duo. Storm was een lange dunne jongen met halflang bruin haar en grote bruine ogen. Lars was kleiner en zag er uit als een skileraar. Gebruinde huid, breedgeschouderd met blonde krullen en sportief gekleed. Ze hadden een vragenlijst. Elvira zorgde voor een pot thee en zette de koektrommel open op tafel.
Ze was net thuisgekomen van haar bezoek aan Frits. Eigenlijk was ze een beetje moe en had ze helemaal niet zo’n zin in bezoek. Maar ze wilde niet overkomen als een vermoeide oude vrouw, dus glimlachte ze en zei: “Wat leuk dat jullie aan mij dachten voor jullie onderzoek. Moeten jullie veel mensen interviewen?”
Frits was goedgehumeurd geweest. Ze hadden rustig geluncht, Elvira had broodjes zalm meegebracht en fruitsalade gemaakt. Daarna hadden ze een spelletje gespeeld. Het was een tijd geleden dat hij zo goed geweest was. De afgelopen weken waren juist moeizaam verlopen. Hij was regelmatig neerslachtig en stilletjes. Hij was ook weer magerder geworden. Zijn pakken waren te groot, wat hem een kwetsbare uitstraling gaf. Zelfs zijn bril leek ineens buitenproportioneel groot. Maar vandaag had hij goed gegeten en was hij relatief vrolijk en gezellig geweest. Hopelijk bleef dat even zo. Ze dacht aan die avond in Rome, vijf jaar geleden. Ze waren erg verliefd en hadden dat nog maar net met elkaar gedeeld. Ze hadden samen een weekendje Rome geboekt en zaten bij een restaurant in de buurt van hun appartement een pizza te eten. Het was een warme, leuke dag geweest. Ze hadden veel gelopen en waren blij dat ze uit konden rusten. Hij had haar verteld over zijn leven. Meestal was Frits niet veel aan het woord over zichzelf, maar die avond had hij zitten vertellen over vroeger. Over zijn werk als onderzoeker aan de universiteit. En daarna als hoteleigenaar. Elvira had Frits twintig jaar daarvoor voor het eerst ontmoet, via Yves, haar man en grote liefde. Frits en Yves hadden bij elkaar in de klas gezeten op de middelbare school en waren vrienden gebleven. Elvira en Yves kwamen regelmatig in het hotel op bezoek voor een diner of een borrel met Frits en andere vrienden. Meestal waren dat erg leuke avonden. Soms dronk Frits teveel en werd hij heel druk en bazig. Hij leek dan behoorlijk onder spanning te staan. Zijn personeel was het gewend en wist adequaat te reageren. Hij was over het algemeen een erg vriendelijke en toeschietelijke man dus ze konden wel wat van hem hebben. De volgende dag verontschuldigde hij zich steevast en werkte hij extra mee om zijn personeel te helpen op drukke momenten. Hij stond vaak zelf aan de receptie of bediende tafels in het restaurant.
Die avond in Rome had hij voor het eerst verteld over zijn sombere periodes. Over waarom hij zijn hotel had moeten sluiten. Over hoe jammer hij het vond dat hij altijd alleen gebleven was. Of althans, dat het niet gelukt was langer dan een paar jaar een liefdesrelatie te onderhouden. En hoe blij was nu met haar samen hier te zijn. Hoe hij het gevoel had, dat ze voor altijd bij elkaar zouden blijven. Ze was ontroerd geweest, maar was zich ook ineens nadrukkelijk bewust van het verschil. Zij was veertig jaar met Yves samen geweest toen hij stierf, ze hadden heus wel moeilijke periodes gekend maar waren altijd samen gebleven. Frits had hier die avond niets over gezegd, en zij ook niet.
Nu ging ze twee keer in de week bij Frits op bezoek, en soms gingen ze een dag ergens naar toe. Frits woonde in een seniorenwoning aan de Menistenstraat. Hij had vanuit zijn woonkamer uitzicht op de brug. Na drie jaar samen te zijn geweest, werd Frits ziek en verhuisde hij naar een geschikter appartement. Het was ze daarna niet gelukt samen te blijven. Ze begonnen steeds vaker ruzie te maken over onbenulligheden en hadden uiteindelijk besloten weer gewoon vrienden te worden. Er waren geen dramatische scenes aan te pas gekomen. Elvira was niet meer verdrietig om hun breuk.
Storm legde een hand op haar schouder en zei: “Lars vroeg of je al lang in deze buurt woont?”
“Bijna mijn hele leven, op een paar jaar in Utrecht na, tijdens mijn studie.”
“En is het erg veranderd?” vroeg Lars nu zelf.
“Ja, wat denk je? Je hebt toch wel geschiedenis op school? Oja, daar kwamen jullie juist voor. Oké. Ja, het was hier vroeger heel anders. Maar niet persé beter hoor.