Hoofdstuk 6
Elvira
Elvira kon het nog niet geloven. Dat er anderen zouden zijn die ook sleutels hadden gevonden was zelfs nog nooit bij haar opgekomen! Dat vond ze nu heel raar. Natuurlijk was dat zo. Hoe had ze kunnen denken dat alleen zij…..maar uitgerekend een jongen als Storm? Ze wist nog helemaal niet of ze haar geheim, of dat van Yves eigenlijk, wel wilde delen. Ze had het aan Frits verteld. Dat was niet zo’n succes geweest. Toen Frits ziek werd, had hij opgemerkt, dat zij toch ook niet meer alles op een rijtje had, met haar sleutels en mannen onder de brug. Hij had zelfs gezegd dat Yves gelijk had gehad het niet te vertellen, het was een waanidee. Dat had haar erg gekwetst, want hij wist hoe verdrietig Yves’ stilzwijgen haar had gemaakt. Ze had zich verraden gevoeld.
Maar Storm had een sleutel gehad! Er was dus tóch een sleutel geweest op de stoep van Lars! Dat was ongelofelijk nieuws. Wat het precies betekende wist ze nog niet, dat het belangrijk was voelde ze wel. Maar ze had het nog gecheckt! Hoe kon dat nou? Ze wilde de sleutel van Storm heel graag hebben. Of in ieder geval even vasthouden en vergelijken. Naast de anderen in het doosje leggen. Zes sleutels! Ze ging ook anders tegen Strom aankijken. Hij leek juist nogal afwezig, toch had hij een sleutel gevonden. Zij moest zich altijd erg concentreren als ze zocht. En die dromerige jongen liep er gewoon tegenaan? Ze merkte dat ze het niet leuk vond, ondanks haar euforie over een zesde sleutel. Ze besefte zich dat ze had gedacht dat ze een speciale band had met de sleutels, dat ze op een gekke manier uitverkoren was geweest ze te vinden, dat het háár verhaal was. Ze vond het een kinderachtige gedachte, maar voelde het wel zo.
Ze moest Storm vragen of ze de sleutel nog een keer mocht zien. Wat ging ze hem vertellen? De waarheid? Wat zou hij dan denken? Dat ze gek was waarschijnlijk. Maar hoe kon ze hem anders duidelijk maken dat de sleutel voor haar bedoeld was? Bij haar hoorde, in het doosje met het lelijke chalet erop, bij de andere vijf? Ze moest hier goed over nadenken. Zou ze Frits om advies vragen? Ondanks zijn stemmingen was hij soms heel scherp en behulpzaam. De laatste tijd ging het best goed met hem….
De volgende dag had ze het met hem over Storm gehad.
“Ik heb een jongen leren kennen.” Had ze gezegd.
“Een jóngen?”
“Ja, hij heet Storm, hij is vijftien. Hij heeft me een keer geholpen toen ik was gevallen in de Wethouder Alferinkstraat. Toen zag ik hem twee weken geleden weer, toen ik op zoektocht was. En hij is met een vriend bij mij thuis geweest voor een interview voor een schoolopdracht. Over de schooltijd en jeugd van ouderen, voor geschiedenis.”
“Oké, en wat is er met hem? Ik bedoel, je begint niet zomaar over hem, zo goed ken ik je wel.”
“Nou…eh, hij heeft een sleutel.”
“Wát? Een sleutel, een zilveren sleutel, van Yves? Ik bedoel, hè?”
“Ja, een zilveren sleutel. Gevonden bij zijn vriend op de stoep. Die vriend, Lars, komt altijd te laat. Dus hij staat daar te wachten en vind zomaar een sleutel.”
“En heb je hem over de anderen verteld? Wat zei hij toen? Heb je ze laten zien? En over die zogenaamde man onder de brug? Geloofde hij dat? Ik bedoel, hij is vijftien, wat weet hij nou helemaal? Hij gelooft natuurlijk alles!”
“Doe niet zo flauw. Volgens mij hebben we hier een afspraak over gemaakt.”
“Ja, we zouden het er niet meer over hebben, maar je begint er toch zelf over? En dan mag ik niet reageren?”
“Niet zo, luister nou gewoon eerst even. Ik heb hem niets gezegd nog. Ik was te erg geschrokken toen ik het zag. Hij stond ermee in zijn hand in mijn huiskamer! Zo nonchalant, hij heeft geen idee!”
“Dus je hebt hem weg laten gaan met een sleutel? Ha! Daar zal je wel spijt van hebben. Sorry, ik hou mijn mond. Maar waarom vertel je het me dan? Je weet hoe ik er over denk.”
“Ik weet niet wat ik moet doen en kan het ook niet echt aan iemand anders vragen. Ik hoopte gewoon dat je me kon helpen ofzo. Het een keer vanuit míj zou willen benaderen en dan meedenken over wat ik moet doen. Maar laat maar, ik kom er wel uit.”
“Oké, oké, zo bedoelde ik het niet. Sorry, natuurlijk wil ik je proberen te helpen, maar je weet dat ik niet geloof in Yves’ verhaal over de man en de sleutels. Ik zou willen dat je het achter je zou laten, Yves is al jaren dood.”
“Ook deze discussie zouden we niet meer hebben. De sleutels hebben allang niet meer alleen met Yves te maken. En ja, hij is dood, en als iemand dat goed weet, dan ben ik dat wel! Maar nu heeft een ander ook een sleutel gevonden, dus misschien ben ik niet zo raar, en zijn er ook anderen die die man hebben gezien, of iets anders.”
“Of bewijst het juist dat de sleutels niet zo bijzonder zijn, maar gewoon een soort sleutels dat je soms op straat vind, omdat iemand er één verloren is? En ja, als je dan zo gaat zoeken, dan vind je er meer…..”
“ál zou dat zo zijn, dan wil jij dat toch ook zeker weten? Dan kun je me dus net zo goed helpen. Ik wil die sleutel natuurlijk zien en vergelijken, maar wat moet ik tegen hem zeggen? Als ik de waarheid vertel, ja DE waarheid, dan wil hij de sleutel natuurlijk zelf houden…of denkt hij, als hij me niet gelooft misschien, net als jij, dat ik gek ben, allebei niet handig. Snap je wat ik zeg?” “En weet je wat ook vreemd is, ik heb die sleutel die hij gevonden heeft, ook zien liggen, maar toen ik hem wilde pakken, was hij ineens weg. Ik dacht toen dat ik me vergist moest hebben en aan het hallucineren was geslagen. Dus ergens is het ook geruststellend.”
“Ik begrijp wat je bedoelt, en je wilt hem nu een leugen gaan vertellen? Maar je wilt toch weten of hij wat weet? Misschien heeft hij niet alles verteld, twijfelt hij net als jij. Daar kom je alleen achter door hem de waarheid te vertellen en te kijken hoe hij reageert lijkt me. Het risico dat het niet oplevert wat je hoopt moet je op de koop toenemen. Tenzij je de waarheid niet écht wilt weten natuurlijk…”
“Natuurlijk wel, dat weet je best. Maar je hebt gelijk, ik kan hem beter de waarheid vertellen. Het zo goed mogelijk uitleggen. Misschien heeft hij er nog meer, stel je voor…Hij reageerde heel warrig toen ik hem vroeg hoe hij de sleutel precies gevonden had. Misschien hield hij zich inderdaad van de domme. Dan heb ik hem onderschat.”
“Maar hoe moet ik hem vertellen? Hij heeft Yves nooit gekend…Yves was geen fantast, dat geef jij ook toe. En ik denk om die reden dus ook, dat hij het niet verzonnen heeft. Hij zou geweten hebben dat ik gekwetst zou zijn door zo’n geheim, hij zou er dus nooit expres één verzinnen, dat zou wreed zijn geweest en dat was hij niet. Maar hij had het ook niet kunnen verzwijgen toen hij stervende was. Hij wilde niet doodgaan met het idee dat al zijn zoeken voor niets was geweest, hij wilde dat iemand de rest zou ontdekken. Het zou gaan snappen, ook de dingen die hij niet te weten was gekomen. Wie de mensen onder de brug waren? Of ze er nog steeds zijn? Hoeveel sleutels er zijn en waar ze nu precies vandaan komen, of voor bedoeld zijn…hij had nog veel vragen en kon het niet verdragen dat niemand zijn werk voort zou zetten. Dat is waarom hij die brief heeft geschreven, hij kon niet anders. Dat is wat ik denk en daar blijf ik bij. Maar natuurlijk zal ik luisteren naar Storm, en als hij me overtuigd van iets anders, dan is dat zo. Maar ik verwacht het niet. Jij wel en dat is oké. Er is trouwens toch een grote kans dat hij van niks weet, gewoon echt toevallig een sleutel gevonden heeft, dan is dat het en zal ik het er niet meer over hebben, net zoals eerst.”
“Hm. Het is al goed hoor. Ik weet hoe jij erover denkt. Laten we het voor nu maar even laten rusten, vind je niet? Ik ben net zo blij dat je er bent. Ik heb trek, wat heb je meegebracht?”
“Kwarteleitjes en waterkers, voor een salade vooraf, met die dressing die je zo lekker vindt, met truffelmayonaise, en daarna gevulde courgettes met rijst en noten en tomatensaus. Ik heb ze thuis al in de oven gedaan, ik hoef het alleen maar op te warmen. Oh en abrikozen toe, die vond ik op de markt, volgens mij zijn ze goed en niet zo melig als de vorige keer.”
Toen ze wat later aan tafel zaten, vroeg Elvira waarom Frits zo stil was geweest laatst toen ze Arnout zagen op het terras. Frits leek het zich niet te kunnen herinneren. Hij had Arnout toch wel eens eerder ontmoet, die man was altijd zo vriendelijk, daar kon je toch niets tegen hebben? Maar Frits gaf niet toe en bleef herhalen dat hij zich er niets van kon herinneren. Elvira had wel vaker het idee dat Frits een beetje toneel speelde om niet toe te geven dat hij soms buiig was. Soms ronduit bot en onaardig, op andere momenten stil en nors. Terwijl hij als hij in een goede bui was, de voorkomendheid zelf was. Dat was ook een oorzaak van hun breuk geweest: Elvira bleef het moeilijk vinden met deze gespletenheid om te gaan, ondanks dat ze wist dat het met zijn aandoening te maken had. Vroeger was het de drank geweest die hem zo onvoorspelbaar maakte, nu zijn ziekte.
Ze waren vorige week een oud collega van Elvira tegen gekomen op het terras bij de Enk. Elvira was met Frits na de lunch een stukje gaan lopen en ze hadden daar koffie zitten drinken op het plein. Toen kwam Arnout langs op de fiets. Hij zag Elvira en fietste naar ze toe. Soepeltjes zwaaide hij zijn been naar achter en stapte van zijn oude racefiets. Hij had altijd iets jeugdigs en bijna ondeugends vrolijk, schalks.
Arnout was twintig jaar jonger maar ze konden het op het werk altijd ontzettend goed met elkaar vinden. Het was een joviale en hartelijke man, het soort collega dat je gaat missen. Sinds Elvira niet meer werkte, hadden ze elkaar niet zo vaak meer gezien. Als de vanzelfsprekendheid ervan af is, blijft er van sommige contacten weinig over, zo gaan die dingen nu eenmaal. Arnout bestelde ook koffie en kwam even bij Elvira en Frits aan tafel zitten. Ze hadden het even over andere collega’s, de gang van zaken op de werk, en vervolgens over de reis die Arnout net met zijn vriend had gemaakt naar Argentinië en Chili. Arnout kon enthousiast en met zelfspot vertellen over hun avonturen als homokoppel in Zuid-Amerika en over het aanwezige machismo. Frits had er stilletjes bij gezeten, een beetje verveeld. Toen Arnout weg wilde gaan bedacht Elvira net op tijd dat Arnout misschien wist waar Piet was. Arnout was meer bevriend geweest met Piet dan Elvira. “Ach, die Piet, wat een bijzonder figuur was dat ook. Weet je nog, dat knotsgekke verhaal over die drie broers met dat varken? Wat kon hij dat mooi vertellen!” Arnout vertelde dat hij de laatste jaren weinig contact had met Piet, sinds die was verhuist naar Den Haag. Hij kon haar wel een adres en telefoonnummer geven.
Later die dag zat ze daarmee in haar hand bij de telefoon. Ze moest een beetje lachen om zichzelf. Ze hield niet zo van telefoneren. Maar goed, ze belde toch met iets leuks, het was toch een compliment dat Storm zijn verhalen mooi vond? Ze hoefde zich niet schuldig te voelen. Contacten verwateren nu eenmaal. Toch was ze opgelucht geweest toen bleek dat het nummer niet in gebruik was.
Nu hoopte ze natuurlijk dat Piet snel op hun brief zou antwoorden want dan kon ze Storm vragen te komen en kon ze over de sleutel beginnen. Ze zou heel rustig blijven en bij het begin beginnen. Over Yves vertellen om duidelijk te maken dat het geen grap was. Of zou je juist eerst heel nonchalant vragen wat hij met de sleutel van plan was? Kijken wat hij spontaan vertelt? Dat leek haar eigenlijk wel een goed idee. Ze kon daarna altijd haar verhaal doen. Of zou ze dan minder geloofwaardig over komen? Frits leek te vinden dat ze beter gelijk eerlijk kon zijn…