Hoofdstuk 16

(Ieder heeft zijn eigen vragen. Elvira heeft steeds nieuwe vragen. Maar voor de lezer wordt er ook steeds  meer duidelijk: Yves had de schrijver gekend. Deze was ondergedoken in een chalet in Zwitserland. Yves had hier een doos van. Albert had het over het ‘goede werk’ dat Yves in Nederland had gedaan, en over het feit dat het volk aan het groeien was. Yves wist dus niet alleen van de sleutels en het volk onder de brug, hij had een actieve rol gespeeld in het geheel. Welke rol dit precies was blijft een vraag, maar meer nog: Waarom dit niet aan Elvira vertellen? Omdat hij zijn affaire niet wilde prijsgeven?)

 Elvira

Elvira kon niet slapen. Weer was ze van alles te weten gekomen maar waren er meer nieuwe vragen. Ze bleef hier maar over nadenken in een poging alles op een rijtje te zetten voor zichzelf. Er was een verdwenen schrijver, die een verhaal had verzonnen over een groep mensen met een sleutel. Yves had sleutels gehad maar zou niets van het boek hebben geweten. Of hij had nooit de link gelegd. Hij bewaarde die sleutels in een doos met een Zwitsers huis erop. Yves deed altijd raar over Zwisterland en de Zwitsers en maakte zijn antipathie graag wereldkundig. Van wie was dit huis?  En wat was de connectie tussen dit huis en Yves?  Zou het van die schrijver zijn en zou Yves dus alles gelogen hebben? Zijn hele onwetendheid verzonnen hebben? Waarom? Elvira kon niet slapen omdat ze zich ergerde aan de wending die het verhaal nam. Ze verzette zich tegen het feit dat haar aandacht erdoor werd opgeëist. Ze dacht aan Piet. Ze keek uit naar zijn komst. Morgen zouden ze samen met Storm naar het brugwachtershuisje gaan om de sleutels te passen. Piet was grappig en voorkomend. Ze moest steeds even wennen aan zijn tempo, Piet deed alles rustig en sprak ook heel bedachtzaam. Op sommige momenten kon Elvira dan moeilijk haar geduld bewaren.

De volgende morgen werd Elvira vroeg wakker en voelde gelijk dat ze niet genoeg geslapen had. Niets aan te doen. Ze liep naar de badkamer en keek in de spiegel, ok, even goed koud douchen maar, dacht ze en liep eerst naar de wc. Nadat ze lang onder de douche had gestaan droogde ze haar haren door ze in een handdoek te draaien en die als een tulband te dragen. Zo had ze dat altijd gedaan. Ze nam de tijd zich klaar te maken. Het was niet zo dat ze dat iedere dag deed, maar de komst van Piet was een goede aanleiding, en ze had de tijd vanmorgen. Ze smeerde haar benen in met hydraterende crème en gebruikte een scrubmasker voor haar gezicht. Ook daar ging een beetje crème op. Toen deed ze haar eyeliner op en mascara. En, sinds ze zeventig was geworden, steevast een rode lippenstift. Ze deed wat parfum op en schudde de handdoek van haar hoofd. In haar blootje liep ze naar haar slaapkamer en keek naar de spullen in de kast. Ze had wel iets in gedachte maar twijfelde nu toch weer. Net doen alsof je zomaar iets uit de kast hebt gerukt was niet haar stijl. Men mocht zien dat ze van mode hield, maar niet persé de laatste hoefde te volgen. Een outfit was net als een maaltijd. Je moest er even goed over nadenken. Ze nam vast wat ondergoed uit een bakje in haar kast en deed dit aan terwijl ze op de rand van haar bed zat. Het was warm, dus ze zou open schoenen dragen. Ook een hemd was niet nodig. Ze deed aan wat ze van plan was geweest, een kleurige zomerjurk tot net over de knie en een rood vestje met korte mouwen erop. Ze zocht oorbellen en een ketting uit en ging voor de spiegel staan. Ze was niet tevreden. De jurk viel niet mooi, hij plooide gek van achteren. Dan toch die andere jurk, die met dat kleine motiefje, met die dunne riem erbij. En met dat witte kanten bloesje van de kringloop erop, dat was altijd een goede en comfortabele combinatie. Ze deed er andere sieraden bij aan en keek nu tevreden naar zichzelf. Nog even haar blauwe schoenen pakken en klaar.

Nadat ze ontbeten had en de krant had zitten lezen ging de bel en stond Piet op de loopplank. Hij was vroeg, een kwartiertje. Dat maakte haar blij. Ze deed open en was verrast door wat ze zag. Ze kon zich niet herinneren dat hij knap was. Hij was geknipt, dat was het, besefte ze zich. Hij zag er goed uit, met zijn katoenen lichtblauwe overhemd en nette beige pantalon. Die ballerige look paste hem wel, dacht ze met een lachje. Ze kon zich voorstellen dat hij bij zijn elegante vrouw in de smaak was gevallen. Ze kwamen ook uit hetzelfde milieu. Bij Piet thuis stonden twee fotoportretten van haar. Een klassieke schoonheid met losjes opgestoken donkerbruin haar en prachtige lichtgroene ogen. Wat nuffig gekleed wellicht, ondanks haar mooie postuur, liet Elvira niet na te denken toen ze naar die portretten had staan kijken. Nu deed het haar vooral plezier te zien dat Piet zijn best had gedaan. “Als alleenstaande hebben sommige mannen de neiging iets te verslonzen,” dacht ze, en terwijl ze dat dacht, bedacht ze zich direct ook dat dit niet echt een gedachte was die bij haar paste, hij leek van een ander. Zulke cliché gedachtes kon zij toch niet hebben?

Ze zouden samen bij haar lunchen en Elvira had van alles voorbereid. Een mooie salade met olijven en tomaatjes, een grote gegrilde dorade, met een saus met peper en steranijs. Verder aardappelpuree en groene asperges. Net als Frits was Piet een dankbare eter. De vorige keer hield hij maar niet op over hoe lekker hij gegeten had! Hij vertelde niet dat zijn vrouw een slechte kok was geweest, dat wist Elvira wel. Hijzelf kookte altijd, met plezier maar nooit heel uitgebreid. Of eerder gezegd, vaak hetzelfde. Na de lunch gingen ze nog even buiten zitten en zette Elvira twee kopjes koffie. Ze nam ook een fles Drambuie mee, met twee kleine glaasjes en een bakje met ijsklontjes. Het was vier uur in de middag en ze werden samen een beetje aangeschoten op het balkon. Wie had dat gedacht! Piet zette een muziekje op via een boxje. Hij vroeg of Elvira het liedje of de stem (die van een vrouw) kende, dat was niet zo. Hij heeft het haar toen gezegd, maar Elvira vergat het gelijk weer. Er gebeurde nog van alles daarna namelijk. Die avond hadden ze om acht uur met Storm afgesproken. Maar nu was de namiddagzon nog zo lekker, en ze zaten daar zo fijn. Ze dronken twee glaasjes, goed gevuld. Elvira voelde zich lomer worden en vroeg of ze niet beter even binnen op de bank konden gaan zitten, daar was het tenslotte koeler. Dat deden ze, waarbij ze dicht tegen elkaar aan op de bank terecht kwamen. Elvira voelde de hand van Piet op haar knie. “Mag ik je kussen?” vroeg hij. Oh pas op jongen, doe nu maar gewoon. Dat deed hij, en Elvira vond het fijn. Zijn hand was op haar knie blijven liggen, met zijn vingers streelde hij haar dijbeen. Ze pakte zijn hand, ze moest aan de sleutels denken. Ze was nerveus. Hij leek het gelijk te begrijpen en gaf haar een korte omhelzing. “Je hebt gelijk, goed dat jij het aangeeft. Laten we geen haast maken, ik geniet al zo van je gezelschap,” voegde hij er rustig aan toe. Ze gingen in de stad een hapje eten en stonden om kwart voor acht bij de deur van het brugwachtershuisje. Elvira had het doosje met de vijf sleutels in haar tas gedaan. Ze moesten lang wachten eer Storm kwam. Om tien over acht kwam hij aangefietst. Hij remde, wat een snijdend geluid maakte en zette zijn fiets vast aan de reling van de brug. “Kom maar mee, deze deur zou open moeten zijn,” zei hij terwijl hij een voet op het trapje zette en de deur met zijn hand inderdaad zonder moeite naar binnen openduwde. Hij stapte zelf naar boven en binnen en kwam gelijk weer naar buiten uit de deuropening. “Gaat dat lukken of moet ik even assisteren bij het opstapje?” “Nee hoor jongeman, geen assistentie nodig hier. En als Elvira even een steuntje nodig heeft, dan kan ik haar dat prima geven,”  reageerde Piet beslist en hij stak zijn arm naar Elvira uit. Elvira stak haar arm in die van Piet. “Voorzichtig op de trap, er is wel een leuning gelukkig,” ging Storm verder. Na een paar minuten stonden ze alle drie beneden in een vrij grote kamer met achterin de deur waar de sleutels op zouden moeten passen. Ze liepen er langzaam naar toe, om de tafel heen. Het licht was er koud. Piet pakte het doosje van Elvira aan en deed het open terwijl hij het voor zich uit hield op zijn vlakke handen. Elvira pakte de eerste en liep naar het slot. Ze keek eerst heel rustig naar het slot. Toen bracht ze de sleutel in haar linkerhand dichterbij, totdat de sleutel het slot net raakte. Haar rechterhand plaatste ze toen naast het slot, op zo’n dertig centimeter afstand. Terwijl ze dit deed gleed de sleutel in het slot. Ze schrok er van en stapte achteruit. Maar de sleutel zat nog in het slot en ze draaide eraan. De deur kon open. Ze deed hem op een kiertje en gelijk weer dicht. Ze legde de sleutel terug in het doosje. Deze was kleiner dan de rest geworden, zoals verwacht. Ze pakte de volgende. Ze probeerde ze allemaal en ze pasten allemaal. Iedere keer probeerde ze te zien wanneer de sleutel kleiner werd, dit lukte steeds niet. Na haar vijfde sleutel te hebben geprobeerd deed ze de deur verder open en stapte als eerste de gang in. Piet volgde haar met het doosje met nu vijf kleine sleutels. Storm liep achter het tweetal aan. Ze lieten hem voorgaan. In de eetzaal zat Juul op ze te wachten, met Christel. Elvira zag gelijk waarom Storm dit meisje, Juul, leuk vond. Ze had een open gezicht met mooie grote ogen, krullerig blond haar en een bijna altijd lachende mond. Ze was mooi zonder dat ze bij iedereen in de smaak viel. Storm werd innig gegroet, maar ook wij kregen van beide dames een omhelzing. Piet leek hier minder door verrast dan Elvira. Ze gingen naar de kamer van Christel en zaten op de campingstoeltjes met de kussentjes erin aan de lage tafel. Elvira wilde van alles weten natuurlijk, maar ook Christel bleek vragen te hebben. Hoe was ze aan haar eerste sleutel gekomen, en hoe voelde ze zich als ze er één vond? Piet nam echter het woord en zei: “Ik stel voor dat we afspreken dat jullie om de beurt een vraag stellen. Elvira mag als oudere dame best beginnen, lijkt me.” Dat vond Christel natuurlijk goed. Elvira had in haar hoofd allerlei dingen voor gedacht. Maar ze kon de woorden niet vinden. “Hebben jullie iets te maken met het boek ‘Freud revisited’ van Albert Mollevisser?” vroeg ze dus maar lukraak. “Ja,” antwoorde Christel en ze liet een korte stilte vallen voordat ze eraan toevoegde: “we hebben dat boek allemaal gelezen.” Piet ging verzitten en zei wat korzelig: “Dat vind ik toch wel erg vaag, je kunt hier vast iets meer over zeggen.” Christel knikte begripvol, alsof ze wel verwacht had dat ze hier niet mee weg zou komen. “Iedereen hier gaat ervan uit dat Albert gelijk had. Dat een maatschappij zoals in ‘Freud revisited’ geen fictie is, maar een werkelijkheid die bewust bij ons wordt weggehouden. Maar nu mag ik iets vragen. Hoe voelde je je toen je de sleutels vond? Heb je gemerkt dat je in een speciale gemoedstoestand verkeerde? Ok dat zijn twee vragen, maar je begrijpt vast wat ik bedoel.” Dat deed Elvira, ook zij had vaak nagedacht over hoe ze zich voelde als ze op zoektocht ging. Ze was zich bewust van een soort geconcentreerde houding die zich aan haar leek op te dringen in het begin en die ze nu juist bewust opzocht als ze op pad was. Dit probeerde ze aan Christel uit te leggen, die steeds instemmend óf begripvol knikte, dat wist Elvira niet zeker. Maar toen zei Christel: “Ik heb nog nooit een sleutel gevonden, dus ik ken het alleen van mensen die zelf sleutels vonden. Die spreken er vaak over als een bijzondere ervaring. Als een soort inzicht wat er vanaf dat moment is. Jij hebt zoveel sleutels gevonden.” “Ja, maar ik had zonder Storm nooit begrepen waar ze voor waren, dus zo bijzonder is het nu ook weer niet,” antwoorde Elvira een beetje gegeneerd. “Nee, maar dat was omdat wij nog niet zover waren,” zei Christel toen. Elvira vond dit een vreemde opmerking maar wilde graag nog iets anders van Christel weten dus besloot dat voor nu te negeren. “Kende je Yves, of heb je ooit van hem gehoord? Yves Vlierdans, hij was brugwachter.” Dit leek Christel oprecht niets te zeggen. Christel vroeg toen hoe Elvira aan haar eerste sleutel was gekomen en Elvira vertelde over de brief van Yves en over het doosje met drie sleutels in de kluis na zijn dood. “Dus hij had drie sleutels maar kwam nooit hier beneden? Maar die sleutels van hem heb jij toch net ook geprobeerd en toen deden ze het wel. Vreemd toch? Wat was jouw man voor iemand?” Maar Elvira mocht weer een vraag stellen en ze dacht even na. Zouden ze hier meer van de schrijver weten? Dus vroeg ze of Christel wist waar Albert Mollevisser naartoe was gevlucht, of nu verbleef. Voor het eerst leek het dat Christel geen oprecht antwoord gaf toen ze zei: “Dat weet toch niemand. Daar heeft hij bewust voor gekozen en dat is beter zo.” Elvira wisselde een blik van verstandhouding met Piet en ze besloot nog een vraag te stellen: “Woont hij in Zwitserland?” Christel zei alleen maar dat het haar beurt was. Na een lange stilte vervolgde ze door te vragen waar haar en Yves sleutels gevonden waren. Toen Elvira antwoordde dat de sleutels in de wijk op straat gevonden waren, net als die van Storm. Dit  had Christel duidelijk verwacht. “Deze buurt hier is het centrum, hier gebeurd iets, dat blijkt maar weer.” In de roman van Mollevisser was sprake van een plek die bijzonder was. Deze werd omschreven als de bron van sleutels.

“Zwitserland?” Had Elvira opnieuw gevraagd en Christel had geknikt. “Dat is het vermoeden, er is ooit een postkaart gekomen. Die heeft Herman nog. Als hij er is kunnen we hem er straks wel naar vragen.” Het duizelde Elvira een beetje, ze was blij dat Piet erbij was. Die bleef helder en verklaarde dat Yves er dus duidelijk meer van moest weten. Christel vroeg Elvira toen of ze het verhaal over de vrouw met de vele handen kende, maar Elvira knikte van nee. Elvira vroeg er niet naar. Toen herhaalde Christel haar eerdere vraag: “Wat voor man was jouw echtgenoot?” Elvira merkte dat ze niet wist wat te zeggen. Wat voor man was Yves? Het scheen haar ineens dat dit alles over zo lang geleden ging. Ze wist het eigenlijk niet meer zo goed, besefte ze zich. En ze had er geen zin in. Al dat oprakelen, ze was al zo lang de vrouw van Yves niet meer. Ze wilde niet meer naar verklaringen zoeken. Dus zei ze op een zo beslist mogelijke toon, om er van af te zijn: “Een bijzondere man.”